Mirjam: Op die fiets

Mirjam Hildebrand.
Mirjam Hildebrand.
Foto: Hans Guldemond Photography
Deze column schreef ik een jaar geleden in de zomerperiode. Toen had ik nog een tandje meer last van zenuwpijnen na een operatie een aantal jaar geleden. Ties en Abe laten zich nu minder zien, maar toch vind ik het een mooi stuk om alsnog te delen. Omdat het een uitdaging blijft.
‘Je moet wel blijven trappen, Ties.’
Ties zit op een fiets zo klein als een loopfiets met trappers en trapt zich een ongeluk naast de grote wielen van zijn moeder.
‘Je moet niet elke keer als ik mijn benen even stil houd, ook stoppen.’
‘Maar ik ga al zo hard!’ roept het kereltje terwijl hij nog wat kracht bijzet.
Moeder kijkt al slingerend op haar kind neer. ‘Ik val bijna van mijn fiets, zo zacht als we gaan.’
De wielen van Ties draaien als een tierelier. Die jongen heeft groot gelijk dat hij zijn benen stilhoudt als zijn moeder dat doet. Natuurlijk heeft zij ook gelijk dat zij haar evenwicht niet goed kan bewaren.
Ik voel me soms net als Ties. Dan werk ik hard en toch gaan de mensen om mij heen in een heel ander tempo. Chronische pijn, zoals bij mij zenuwpijn, zorgt ervoor dat je altijd op de trappers moet letten om niet over de kop te vliegen. Als de rest een pauze neemt en gaat zitten, is mijn lijf zittend onveranderd aan het doortrappen. Pijn is altijd in beweging. Afname, daar komt de toename. Vermoeiend, nog vermoeiender…
Even later fietsen een vader en moeder voorbij met allebei een kind achterop. Twee jongens in een lange zwembroek en een T-shirt. Ook de emmertjes en schepjes zijn mee. Moeders haren plakken aan haar hoofd. ‘Kijk uit!’ roept ze naar haar man. ‘Abe valt in slaap.’
Achter op de fiets glijdt het mannetje bijna van de bagagedrager af. Het chocolade-ijs kleeft nog aan zijn rode wangen.
‘Wakker blijven, Abe!’ Vader grijpt zijn arm vast en duwt hem tegen zijn middel weer recht.
Abe opent zijn ogen, die onmiddellijk weer dichtvallen.
‘Abe, je mag nu nog niet slapen. Straks pas,’ zegt moeder die op zijn hoogte naast hem blijft fietsen. ‘Vertel eens: wat heb je vandaag gedaan?’
Vader knijpt al fietsend in Abes arm. ‘Ben je naar het strand geweest?’
‘O nee, Abe wakker blijven!’ roept zijn broer die langs zijn moeder heen kijkt hoe het ervoor staat.
‘We gaan straks patatjes eten,’ probeert vader nog.
‘Anders moeten we maar even stoppen,’ zegt moeder, als ze haar kind naar de zijkant ziet glijden en vader hem nauwelijks kan houden met één hand.
Wat een contrast met die kleuter die ik net heb zien zwoegen. Maar ik voel me ook regelmatig zoals Abe. Dan heb ik heerlijk genoten van een leuke activiteit en fijn gezelschap. Het is me gelukt om in het moment te blijven, binnen mijn eigen grenzen, en ik heb het top gehad. Vrienden of familie hebben dan een ‘en-er-komt-nog-wat-mentaliteit’ die bij mij ontbreekt. Mij kunnen die frieten die Abe krijgt voorgehouden, gestolen geworden. Het is goed zo. Precies goed. Ik voel me voldaan en dan kost het me geen moeite om ertussenuit te gaan en de rest lekker hun ding te laten doen.
En soms is het lastig om te zien wanneer het genoeg is geweest. Dan ga ik door en merk pas morgen dat mijn lichaam schreeuwt dat het gister te veel was.
Ik kom bij een verkeerslicht. Twee mannen op een tandem proberen op het knopje te drukken, maar staan er iets te ver van af. Vader en zoon, zo lijkt. Dan springt het stoplicht op groen en begint het opstappen.
‘Nee, jij moet wel tegelijk met mij …’
‘Kijk, als jij links zit, moet ik ook links.’
‘Een, twee… en nu opstappen.’
Terwijl ik de twee zie stuntelen, kan ik maar een vergelijking maken: daar gaan mijn lichaam en geest.
Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen